Contact

Nieuws

Rinus

Interview met Rinus Joosse

De opkomst en teloorgang van Proefstation voor de Fruitteelt in Wilhelminadorp. (Interview met Rinus Joosse)

Het begon allemaal in 1902 met de oprichting van de Vereniging Zeelands Proeftuin. Pas in 1925 werd de eerste proef aangeplant, het ging toen om een proef met appels. Zo nu en dan werd er een proef opgezet in de Proeftuin te Wilhelminadorp maar het mocht nog geen naam hebben. Rinus Joosse maakte het einde van de tweede wereldoorlog bewust mee. In die tijd woonde hij op Schore, wat in het begin en tegen het eind van de oorlog gebombardeerd werd, zo vertelt Rinus die het zich allemaal nog goed kan herinneren. Ze vluchtten eind 1944 naar Baarland en hij maakte daar op 5-jarige leeftijd de landing van de geallieerden mee.

Vlak na de oorlog kwam er vanuit de regering veel geld beschikbaar voor onderzoek. Het was voor de regering van groot belang dat Nederland zelfvoorzienend zou zijn op gebied van voedselvoorziening. Het Ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening was één van de belangrijkste Ministeries van Nederland. De driehoek Onderwijs, Onderzoek en Voorlichting werd groot opgetuigd en alles in de land- en tuinbouw was gericht op een zo hoog mogelijke productie per hectare. Voorlichters waren in die tijd in dienst van de Rijstuinbouw Voorlichtingsdienst.  Kwaliteit was in die tijd van minder belang, er moest volume worden geproduceerd. Om dat te bereiken werden er veel chemische middelen en kunstmest toegepast. Tegenwoordig is de kwaliteit van de producen de insteek en doen juist allerlei vormen van biologische- of milieuvriendelijke teelten z’n opgang.

Tussen 1940 en 1950 werd de proeftuin uitgebreid met een laboratorium voor onderzoek naar ziekten, plagen, bodemkundig- en bemestingsonderzoek. In 1954 werd de Zeelands Proeftuin omgezet in Stichting tot Exploitatie van het Proefstation voor de fruitteelt in de volle grond in Nederland. Het proefstation was dus gevestigd in Wilhelminadorp en kreeg het een landelijk karakter. Rinus was al vroeg betrokken bij het proefstation. Hij vertelt dat er op zeker moment zelfs 3 dienstauto’s beschikbaar waren, omdat er op heel veel plekken in Nederland onderzoek werd gedaan. Er waren nauwe banden met de universiteit en instituten in Wageningen en vanuit Zeeland werden regelmatig andere regionale fruitteeltproeftuinen bezocht. Er was zelf geld genoeg om daar een overnachting aan vast te plakken. Het waren volgens Rinus “Gouden tijden voor het onderzoek”.

Rinus ging zelf in Kapelle naar de tuinbouwschool, een lagere beroepsopleiding. De school was eerst gehuisvest in de v.d. Biltlaan en later verhuisde het naar het gebouw waar nu het ZeeuwsFruitMuseum in gehuisvest is. Het proefstation in Wilhelminadorp bestond toen al en op de zolder van de fruitschuur van het proefstation zat de fruitteeltvakschool, een middelbare beroepsopleiding. Rinus was zelf eerst 4 jaar werkzaam in de fruitteelt bij een particuliere ondernemer, in combinatie werken en leren. Hij werkte toen 3 dagen in de fruitteelt als leerling en ging 2,5 dag per week naar school waaronder de zaterdagochtend.  Na die 4 jaar kwam hij in 1957 in dienst van het proefstation te Wilhelminadorp.

Aanvankelijk vond de teelt van appels en peren vooral plaats aan hoog-en halfstammen en struikvormige bomen op een sterke onderstam, zogenaamde zaailingen. Met de komst van “zwakke” onderstammen werd het wijker-blijver systeem ontwikkeld, waarbij de blijver op een sterke onderstam stond en de wijker op een zwakke. Daarmee werd getracht om de lange aanloopperiode die voorafging voordat de blijvers in productie kwamen te overbruggen door de veel vroeger producerende wijkers. Uiteindelijk resulteerde het in het feit dat de wijkers blijvers werden en de boomvorm “spil” werd ontwikkeld. De boom kreeg rondom zon en ze konden dicht op elkaar geplant worden wat tot hogere productie per ha leidde. Voldoende licht en lucht zorgden voor mooiere en smaakvollere appels.

De ontwikkeling van de fruitteelt rond Kapelle floreerde toen mede vanwege de productie van klein fruit, zoals aardbeien, frambozen, bramen en bessen. Het proefstation kreeg toen ook de taak om, naast onderzoek bij groot fruit, klein fruit in het onderzoekpakket op te nemen. Dat werd oorspronkelijk in Kapelle uitgevoerd. Later werd het verplaatst naar de terreinen van het proefstation in Wilhelminadorp.

Aan het einde van de jaren 60 bestond 40% van de geteelde appels uit Golden Delicious. Op een gegeven moment kwam er veel vruchtrot voor in de Golden Delicious. Vanuit het proefstation werd de bestrijding hiervan ontwikkeld. Het proefstation werd steeds meer een plek waar vragen uit de praktijk moesten worden opgelost. In de jaren 60, 70 en 80 werd het onderzoek uitgebreid met teeltkunde, fysiologie (levensprocessen van de boom), economie en bewaaronderzoek. Ook kwam er steeds meer onderzoek naar gebruik van chemische onkruidbestrijding en de gebruikswaarden van nieuwe appel- en perenrassen.   Maar er was ook onderzoek gericht op bijzondere fruitgewassen zoals walnoten, hazelnoten, kweeperen en vlierbessen.

Door de goede financiële resultaten in de fruitteelt in de jaren 50 en 60 waren er landbouwers die interesse kregen in deze bedrijfstak. Dat resulteerde erin dat verschillende grote landbouw- bedrijven boomgaarden met vooral appels gingen aanplanten. Het betrof dan meestal grote oppervlaktes. Dat ging een aantal jaren goed tot er sprake was van overproductie en er een crisissituatie ontstond door slechte financiële resultaten. Omdat het probleem van overproductie niet alleen in Nederland speelde, werd een Europese rooiregeling in het leven geroepen die het rooien van appelbeplantingen subsidieerden. Naast de reguliere fruittelers maakten veel landbouwers met grote boomgaarden er gebruik van.

Eind jaren 80 werd er door het Ministerie van Landbouw en Visserij een nieuwe dienst opgericht, het IKC (Informatie en Kennis Centrum). De hoofdafdeling werd in Ede geplaatst en bij elk proefstation kwam een vak afdeling. In Wilhelminadorp kwam het IKC-Fruitteelt, waarvoor een nieuw kantoorgebouw werd gerealiseerd. Ook werd voor fysiologisch- en bewaaronderzoek op het proefstation een klimaatgebouw met klimaatkamers en koelcellen gebouwd.

Begin jaren 90 vond er een kentering plaats. De overheid financierde steeds minder onderzoek. Voorlichting werd geprivatiseerd en het bedrijfsleven moest meer bijdragen. Onderzoekers moesten steeds vaker zelf onderzoekopdrachten binnen zien te halen wat ten koste ging van de onderzoekcapaciteit. Halverwege de jaren negentig werden de vak afdelingen van het IKC gesloten en bleef alleen het hoofdkantoor in Ede bestaan. Er gingen steeds meer stemmen op om het proefstation centraler in Nederland te vestigen. Dat gebeurde en het onderzoek verplaatste zich steeds meer naar de Betuwe. Wilhelminadorp werd geleidelijk afgebouwd en zo rond 2001 sloot Jaap de Schipper, die de afbouw had begeleid, de deuren van het Proefstation.